Wat is er veranderd sinds de consultatieperiode?
De belangrijkste wijzigingen op een rij
1. De namen van de contracten
De nieuwe contracten heten de solidaire premieregeling (afgekort SPR, voorheen was dit het nieuwe pensioencontract, NPC) en de flexibele premieregeling (afgekort FPR, voorheen bekend als de wet verbeterde premieregeling, WVP). Het is altijd lastig om namen te bedenken die voldoende tot uitdrukking brengen wat er allemaal onder een pensioenregeling valt. We willen dan ook benadrukken dat de flexibele premieregeling (FPR) zeker ook collectief wordt georganiseerd en dat ook daarin risico's worden gedeeld.
2. Premie-kapitaalovereenkomst en Premie-uitkeringsovereenkomst
Naast de twee genoemde contracten waren er in de consultatieversie nog twee contractvormen opgenomen. De premie-kapitaalovereenkomst vervalt, het is straks niet meer mogelijk om de premie direct om te zetten in een kapitaalverzekering waarmee op de pensioendatum een uitkering kan worden aangekocht.
De premie-uitkeringsovereenkomst staat nog in het wetsvoorstel en is aangepast. In dit contract wordt de ingelegde premie, net als in de flexibele premieregeling, belegd volgens het lifecycle principe. Deelnemers kunnen in de nieuwe versie vanaf vijftien jaar voor de pensioendatum kiezen om de premie en/of het opgebouwde kapitaal (deels) aan te wenden voor een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.
Kiest de deelnemer daar niet voor dan blijft de premie belegd volgens het lifecycle principe. Het is bij de premie-uitkeringsovereenkomst niet mogelijk om beleggingskeuzes aan te bieden. Bijvoorbeeld een keuze voor een beleggingsprofiel dat meer of minder risico neemt is in dit contract niet mogelijk. Dat vinden we een gemiste kans omdat dit ervoor zorgt dat deze contractvorm daardoor te weinig toevoegt.
3. Leeftijdsafhankelijke risicopremies
In de Wet toekomst pensioenen geldt voortaan een gelijke premie voor alle deelnemers, ook wel de vlakke premie genoemd. Aanvankelijk betrof dat in de consultatieversie van het wetsvoorstel ook risicopremies. Dat vonden een aantal belanghebbenden, waaronder wij, ongewenst. In de nieuwe versie van de wettekst mogen de risicopremies leeftijdsafhankelijk worden vastgesteld. Bedrijfstakpensioenfondsen moeten nog steeds leeftijdsonafhankelijke risicopremies gebruiken.
4. Risicodelingsreserve bij de flexibele premieregeling
De flexibele premieregeling krijgt de mogelijkheid van een risicodelingsreserve, als een soort solidair element. Dit is optioneel. Er zijn twee belangrijke wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke voorstellen: alle soorten uitvoerders mogen straks een risicodelingsreserve aanbieden bij de flexibele premieregeling. In de eerdere versie was dit alleen mogelijk voor bedrijfstakpensioenfondsen. Een andere belangrijke wijziging is dat de risicodelingsreserve enkel kan worden gevuld uit premies. Maximaal 10% van de premiesom per deelnemer per jaar, en niet uit goede beleggingsresultaten. Ook mag de reserve niet worden gebruikt om tegenvallende beleggingen op te vangen. Dit heeft ermee te maken dat een deelnemer in de FPR vaak zelf het beleggingsprofiel kan kiezen. Een deelnemer die kiest voor een offensief profiel loopt meer risico op negatieve resultaten, maar kan erop hopen dat meevallers uit de reserve dit compenseren. De wetgever vindt het niet passend om die negatieve resultaten aan te vullen uit een solidaire buffer. De maximale omvang van de risicodelingsreserve bedraagt 15%. Het doel van de reserve, een meerwaarde of bescherming bieden aan deelnemers, is goed bedoeld, maar er zitten ook nadelen aan. Zo mag de reserve niet meegenomen worden bij waardeoverdracht. Het is de vraag of de risicodelingsreserve door pensioenuitvoerders zal worden omarmd.
5. Partner voor het partnerpensioen
Er is veel gesproken over de inrichting van het partnerpensioen en in het bijzonder het partnerbegrip. Vooral omdat er een daling is in het aantal huwelijken. Maar ook omdat, in het algemeen, sociale partners zelf bepalen wanneer iemand een partner is in de zin van de pensioenregeling, is uniformering op zijn plaats. Een partner is de echtgenoot, geregistreerde partner of de meerderjarige persoon met wie een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, met uitzondering van (pleeg- en stief-) kinderen. Wat een verbetering is ten opzichte van de consultatieversie, is dat er sprake moet zijn van een duurzame huishouding waarin partners zorg voor elkaar hebben. Dit betekent dat situaties van bijvoorbeeld studentenhuizen, zoals dat in de consultatieversie mogelijk was, nu niet meer aan de orde zijn.
6. Nabestaandenpensioen voortzetten na uitdiensttreding
Het nabestaandenpensioen werd in de consultatieversie van de wet al fors onderhanden genomen. Voortaan worden nabestaandenpensioenen vóór pensioendatum altijd op risicobasis verzekerd. Opbouw van nabestaandenpensioen dat uitkeert bij overlijden voor de pensioendatum is niet meer mogelijk. Het nabestaandenpensioen bij overlijden ná pensioendatum blijft (tijdens de opbouwfase) ook in de toekomst gebaseerd op kapitaaldekking.
Het nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum wordt daarnaast op een andere manier berekend, onafhankelijk van de diensttijd en zonder rekening te houden met een franchise. Het nabestaandenpensioen mag 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon bedragen en het wezenpensioen maximaal 20%. En bij volle wezen 40%. Wezenpensioen wordt uitgekeerd tot leeftijd 25. Deze manier van berekenen zorgt ervoor dat bij een baanwissel geen gat in de dekking van het nabestaandenpensioen ontstaat.
Daarnaast is veel aandacht uitgegaan naar de voortzetting van risicodekking bij uitdiensttreding. Omdat het risicodekking betreft, is er zorg dat nabestaanden onvoldoende verzekerd achterblijven. Daarom zijn een aantal voorstellen in de wet opgenomen:
- Uitloopperiode van drie maanden. Voorgesteld wordt om de dekking van het nabestaandenpensioen standaard drie maanden in stand te laten na beëindiging van de deelneming. Tenzij er sprake is van een direct aansluitend dienstverband. De voortzetting geldt ook als een persoon op eigen initiatief besluit het dienstverband te beëindigen en in het verlengde daarvan de deelneming in de pensioenregeling eindigt.
- Bij werkeloosheid wordt de risicodekking voortgezet zo lang er – aansluitend aan de beëindiging van het deelnemerschap – recht is op een WW-uitkering. Dit is een uitdaging voor de uitvoering, omdat een uitvoerder dan namelijk moet weten wat de duur is van het recht op WW. Hiervoor wordt nog een oplossing gezocht door pensioenuitvoerders met onder andere het UWV.
- Er komt een keuzemogelijkheid voor deelnemers om na afloop van de 3-maandsperiode, of de WW-periode, het nabestaandenpensioen op risicobasis voort te zetten. Er worden dan risicopremies onttrokken aan het persoonlijke pensioenvermogen om zo de dekking in stand te houden. Dit onderdeel is aangepast ten opzichte van de consultatieversie. Eerder was sprake van een maximale periode voor het voortzetten van drie jaar. Dat leek een vrij willekeurige grens en kon leiden tot schrijnende gevallen. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de risicodekking tot aan pensioendatum in stand gehouden kan worden. Wel kan in de regeling een beperking worden afgesproken. Bijvoorbeeld dat er een maximale termijn geldt of een maximale hoogte van de dekking. Om te voorkomen dat het hele pensioenvermogen opgaat aan risicopremies moet de uitvoerder jaarlijks attenderen en vragen of de dekking moet worden voortgezet.
- Een andere manier om de dekking te behouden is vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling. Als dit onderdeel is van de pensioenregeling, kan de deelnemer er zelf voor kiezen om voor eigen rekening de pensioenpremie te betalen en daarmee zijn pensioenopbouw voort te zetten en aanvullende dekkingen te behouden. Deze mogelijkheid blijft in het nieuwe stelsel bestaan.
We denken dat de uniformering en de andere aanpassingen van het nabestaandenpensioen over het algemeen een verbetering opleveren voor nabestaanden. Wel wordt het nabestaandenpensioen toch weer complex gemaakt en verwachten we dat de aanpassingen kostenverhogend kunnen zijn. Dat zijn zaken die werkgevers en werknemers zich moeten realiseren, vooral omdat budgetneutraliteit een uitgangspunt is van de stelselherziening.
Ook wordt er nog nagedacht over het bieden van meer keuzes aan nabestaanden, zoals een bedrag ineens. We ondersteunen het streven om mensen keuzes en handelingsperspectief te bieden bij hun pensioen. De vraag bij een bedrag ineens is wel of dit de juiste keuze zal zijn. Een keuze voorleggen aan een nabestaande in een moeilijke periode ligt niet voor de hand. De aandacht gaat op dat moment naar andere zaken uit, dus lijkt ontzorgen meer op zijn plaats.
7. Lijfrente
In de consultatieversie werd gesproken over het vervallen van tijdelijke lijfrente uitkeringen. Omdat de meeste mensen kiezen voor een tijdelijke lijfrente hebben we hier de aandacht voor gevraagd. In het wetsvoorstel blijft de tijdelijke vorm nu toegestaan.
De fiscale regels voor de premies voor lijfrentes of banksparen in de 3e pijler worden verruimd en zoveel mogelijk gelijkgetrokken met de fiscale regels van het 2e pijlerpensioen. Zo geldt er dezelfde franchise en wordt de jaarruimte berekend door te kijken naar het verschil tussen de fiscaal maximale pensioenpremie van 30% en de daadwerkelijke pensioenpremie in de regeling. Eventuele extra premie in verband met compensatie hoeft niet meegenomen te worden. Het wordt mogelijk om tot tien jaar terug inhaalruimte te benutten (was zeven jaar) en de maximale lijfrentepremie wordt fors verhoogd naar € 38.000,- per jaar.
8. Klachtenregeling
Nieuw in het wetsvoorstel is dat alle pensioenuitvoerders een klachtenregeling moeten hebben. En dat ze moeten aansluiten bij een onafhankelijke geschillencommissie als de interne klachtenbehandeling niet tot een bevredigende oplossing leidt. De geschillencommissie wordt ingesteld voor de duur van de transitie. Pensioenverzekeraars vallen onder de Wet op het Financieel Toezicht. Als gevolg hiervan is Nationale-Nederlanden op dit moment al aangesloten bij het Kifid en hebben we al een klachtenregeling.
We denken dat het instellen van een geschilleninstantie een goede maatregel is om deelnemers op een toegankelijke manier in staat te stellen een klacht in te dienen. Het verbaast ons daarbij wel dat dit alleen voor de duur van de transitie het geval is. Dat betekent dat deelnemers bij pensioenfondsen met hun klacht ná de transitie naar de rechter moeten. Of dit het deelnemersbelang dient, vragen we ons af.
9. Wijzigingen voor pensioenfondsen
Voor pensioenfondsen blijft de mogelijkheid bestaan de opgebouwde pensioenen om te zetten naar de nieuwe gewijzigde pensioenregeling (‘invaren’). Hoe het collectieve vermogen moet worden omgezet naar individuele vermogens is op punten aangepast. Daarnaast moeten pensioenfondsen die overgaan op de FPR – en gaan invaren – gepensioneerden de mogelijkheid bieden om te kiezen tussen een vastgestelde of een variabele uitkering.
Feedback
You can create new feedback forms in the Feedback Tab of this project